Stop bangmakerij over pensioenopbouw met doorsneepremie

Opinie                                                              10 april 2018

De doorsneepremie houdt in dat jonge en oude werknemers hetzelfde premiepercentage betalen over hun pensioengrondslag voor dezelfde pensioenopbouw. Een redelijk en acceptabel systeem, zo blijkt uit onze berekeningen.

Het kabinet meent dat door de doorsneepremie de jongeren voor dezelfde pensioenopbouw meer zouden betalen dan de ouderen omdat de betaalde premie langer rente kan opbrengen, waardoor de jongeren de ouderen zouden subsidiëren. Een degressieve pensioenopbouw zou daarvoor de oplossing zijn. Het kabinet maakt zich sterk in de regeringsverklaring om daarom het systeem van de doorsneepremie af te schaffen.

De vraag is echter of die uitgesproken mening over de doorsneepremie wel juist is.

Pensioenopbouw is een vorm van sparen, waarmee wij een pensioenvermogen opbouwen en in de laatste fase van ons leven dat weer opeten. Wij hebben dit tijdelijk toevertrouwd aan een fonds ,maar daarmee is het nog steeds ons economisch eigendom. De Hoge Raad heeft dit in een arrest van 3 februari 2012 nog eens expliciet vastgesteld.

Stel dat wij gedurende veertig jaar, van ons 25ste tot ons 65ste, een pensioenpremie van €5000 jaarlijks aan het fonds ter beschikking stellen, dan zijn niet alleen de betaalde premies van ons, in totaal €200.000. Ook het daarop gemaakte rendement blijft van ons, ook al laten wij het in beheer van het pensioenfonds, die het in het algemeen beter kan beleggen dan wij zelf kunnen.

Onze grote pensioenfondsen maken jaarlijks na aftrek van kosten gemiddeld minstens 5% nettorendement. Het pensioenvermogen is dan na veertig jaar aangegroeid tot circa €630.000, een hele berg dus. Wij hebben naast onze premie in contanten dus nog circa €430.000 gespaard, geld dat we in het fonds hebben laten ‘zitten’. Dit zijn verborgen besparingen. Wanneer we dit jaar voor jaar bekijken, dan hebben we dus in het eerste jaar €5000 betaald, maar in het tweede jaar €5000 plus €250, rekening houdend met het rendement over de reeds belegde €5000.

Zo gaat dat jaar na jaar door. Omdat het pensioenvermogen steeds groter wordt, wordt ook het rendement daarop steeds meer en in het laatste jaar voor pensionering is dat opgelopen tot ongeveer €35.000. In het laatste jaar betalen we dan dus eigenlijk een slordige €40.000. De mening dat de doorsneepremie ook een gelijke jaarlijkse inleg impliceert, kan dus bestempeld worden als flauwekul. Ouderen betalen, als we het verborgen rendement meetellen, altijd meer dan jongeren.

Een tweede vraag is dan of aan het eind van de rit bij ons overlijden er nog geld is overgebleven of dat onze rekening rood staat”. In het eerste geval wordt dat geld niet teruggegeven aan de erven, maar valt het toe aan het fonds, dus aan de jongere generaties. Bij rood staan aan het eind van de rit, worden de jongere generaties opgescheept met een onbetaalde rekening.

Onze berekeningen, gepubliceerd op de website Me Judice van 8 maart, suggereren dat bij een gemiddeld nettorendement van 5% per deelnemer er enige tonnen per persoon in het fonds achterblijven. De dreiging dat ouderen het fonds ‘uitvreten’ ten koste van volgende generaties, lijkt dus niet erg reëel.

In plaats van de gezondheid van een fonds af te meten aan de dekkingsgraad, op basis van een arbitraire discontovoet, is het veel verstandiger projecties te maken van de ontwikkeling van het pensioenvermogen over het leven. Daarbij gaat het niet alleen om het gemiddeld rendement, maar ook om tijdig signaleren of ‘rood staan’ dreigt. Hier ligt een schone taak voor de beroepsadviseurs, die met meer verfijnde modellen meer gedetailleerde analyses kunnen maken.

Een en ander hangt natuurlijk af van de premiehoogte, het opbouwpercentage, en het gemaakte rendement. Er zijn wel degelijk scenario’s waarbij ‘uitvreten’ een reële mogelijkheid is. Bij de huidige premiepercentages, opbouw en rendementen, lijkt dit echter bangmakerij die niet met feiten kan worden onderbouwd.

Houd dus op met die onzin.

Drs.H.B.S.Hemmers is wis- en natuurkundige en oud-medewerker bij Thales Nederland. Prof.dr. B.M.S. van Praag is emeritus universiteitshoogleraar Toegepaste Economie aan de UvA en is door de Nederlandse Bond Pensioenbelangen gekandideerd voor het Verantwoordingsorgaan van het ABP.

 

Wat gaat​ er mis met de dekkingsgraad berekening !

Pensioenfondsen maken jaar op  jaar een rendement van 7%  en toch een dekkingsgraad van rond de 100 ! Wat gaat er mis ?

Als we naar de persoonlijke pensioendossiers gaan kijken, kan er een andere kijk op de dekkingsgraad komen. De  premie  die per persoon wordt betaald  komt in de collectieve pot, maar staan ook in het persoonlijke dossier en daar vinden wij ook de opbouw van het pensioen. Met deze twee gegevens en het jaarlijks rendement en ook de jaarlijkse indexatie kunnen we gaan rekenen, we komen dan aan het opgebouwde  vermogen en het pensioen.

Een voorbeeldje:   40 jaar   a 3000  loon =  600 premie  ( 50 p. mnd )   levert  een pensioen  van  160  p.mnd   en bij een gemiddeld rendement  van 7%  blijft er  let wel 300.000  in de pot  achter  en  als we  nu  maar 6% maken  blijft  er  200.000  achter  in de pot , maar dat is  toch altijd nog heel veel .

Door de 7% rendement, is er een fors vermogen gevormd  en de uitkering is ook leuk opgelopen, maar als wij deze twee getallen tegen elkaar afzetten in een percentage, komen we  aan een 2.4% pensioen ten opzichte van het vermogen .

We stoppen met  premie betaling en krijgen nu pensioen, dan zien we, het vermogen blijft a 7% renderen en er gaat elke jaar het pensioen ​á​ 2.4% vanaf, het vermogen blijft doorgroeien. Als het pensioen stopt door overlijden is er dus nog een groot vermogen over in het pensioendossier en dit gaat naar de grote pot en wordt over de deelnemers van het fonds verdeeld. Met deze jaarlijkse donatie groeit het vermogen van de deelnemers​.​ Zo komen ze met het beleggen jaarlijks met weer aan de 7%?  Dus is een structureel hoog jaarlijks rendement  .

Dan is het toch vreemd om met   1%  te rekenen !

Het is wel verklaarbaar dat het niet gezien wordt,  er is geen verantwoording in de boeken van deze verschuiving, daar het zich in de grote pensioenpot afspeelt en er geen persoonlijk vermogen wordt uitgesplitst.  Een aanwijzing kan zijn dat het  gemiddeld vermogen van de deelnemers sinds 2007 flink gestegen is!

Herstel deze boekhoudkundige fout en de fondsen hebben een dekkingsgraad van 200, of is het nog meer ?

​Frans van Groeningen​