Een uitweg uit de pensioendiscussie?

Een uitweg uit de pensioendiscussie?

Bernard van Praag, Me Judice, 2 maart 2020.

De dekkingsgraad en de rekenrente moeten op de schop. Dat is een opmerkelijke wending in het pensioendebat volgens Bernard van Praag. Volgens hem kan men zonder enige schade voor het pensioenfonds ,voor werkgevers of deelnemers, nu en in de toekomst, weer overgaan op indexatie en inlossing van de gedane beloftes aan actieve en gepensioneerde deelnemers. Een streng toezicht op de fondsen blijft noodzakelijk, maar de evaluatie van de gezondheid van pensioenfondsen moet niet meer plaats vinden op basis van een ondeugdelijk instrumentarium.

Opmerkelijke advies

Op 11 februari j.l. schreef Theo Kocken – hoogleraar risicomanagement en als wetenschappelijk adviseur betrokken bij de pensioenonderhandelingen – een opmerkelijke bijdrage in het Financieele Dagblad. Opmerkelijk om twee redenen. In de eerste plaats omdat hij in feite pleit voor het afschaffen van de dekkingsgraad als criterium voor de gezondheid van een pensioenfonds. In de tweede plaats omdat de auteur één van de meest gezaghebbende opinieleiders is in de voortwoedende pensioendiscussie. Zijn mening doet er toe. Uit de Telegraaf van 26 februari blijkt dat ook de Stuurgroep waarin de poldermeesters onderhandelen over een nieuw pensioencontract nu lijkt te twijfelen over de relevantie van de dekkingsgraadmethode in haar huidige vorm. Ook Fieke van der Lecq, een andere wetenschapper betrokken bij de pensioenonderhandelingen, laat in het Financieele Dagblad van 25 februari ,dergelijke geluiden horen. Een zekere orkestratie bij deze publicaties lijkt niet onwaarschijnlijk. Misschien breekt eindelijk het idee baan bij minister Koolmees dat de pensioenpolitiek van het afgelopen decennium gebaseerd is op een waanidee dat grote schade heeft veroorzaakt bij actieven en gepensioneerden . Het tien jaar achterwege laten van prijsindexatie heeft immers geleid tot ongeveer 20 procent koopkrachtverlies bij gepensioneerden en een reductie van opgebouwde pensioenrechten voor nog actieve werknemers.

Simpel boekhouden

Inderdaad, ook ik ben van mening dat het vasthouden aan de dekkingsgraad als criterium geen zinnige optie is. Laten we eens kijken naar de praktijk bij ons grootste fonds, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, dat model kan staan voor de meeste andere fondsen. De uitkeringen aan pensioen bedroegen ruim 11 miljard euro en de premie-ontvangsten 10 miljard euro in 2018. Dat betekent dus een negatief saldo van één miljard euro per jaar. Dit bedrag is voor andere jaren van gelijke orde. Het vermogen bedroeg ultimo 2019 466 miljard euro. De netto -uitstroom op jaarbasis is dus ongeveer een vijfde procent van de reserve. De lijn doortrekkende zou ABP op basis van het bestaande patroon van uitkeringen en premies dus nog meer dan 400(!) jaar de pensioenen kunnen uitbetalen voordat de bodem van de reserves is bereikt. Wanneer er van nu af aan geen premies meer zouden worden betaald en er dus alleen maar uitkeringen zouden worden gedaan ter waarde van circa 11 miljard euro per jaar, zou dat zelfs nog kunnen over meer dan veertig jaar in de toekomst voordat de pot leeg is. Ik geef toe dat deze manchetberekeningen wel wat naïef zijn, want we houden nog geen rekening met indexatie en eventuele risico’s. Niettemin lijkt het dat de positie van ABP uitermate comfortabel is. Waar we ook geen rekening mee hebben gehouden zijn de rendementen op het vermogen.

Naar mijn mening en kennelijk ook die van Theo Kocken en de stuurgroep is het hoog tijd de relevantie van de dekkingsgraad en de rekenrente als leidraad voor de pensioenpolitiek ter discussie te stellen.

Die bedroegen over 2019 meer dan 16 procent, dus ongeveer 66 miljard euro. Dat rendement fluctueert van jaar tot jaar en in het voorgaande jaar 2018 was het zelfs -2%, maar het langetermijngemiddelde van het rendement van ABP (en vele andere fondsen) ligt tussen de 6 en 7 procent, dus ongeveer 30 miljard euro per jaar, uitgaande van het huidige ABP-vermogen. Gemiddeld stijgt het vermogen met ongeveer  29 miljard euro per jaar. Kortom, het ABP doet het uitstekend. De reserves zijn in een tienjaarsperiode verdubbeld. Het rendement is slechts marginaal nodig voor de uitkeringen; het merendeel komt linea recta terecht in een grote spaarpot. Bij de meeste andere grote pensioenfondsen liggen de zaken niet veel anders. Wanneer we uitgaan van een gemiddeld rendement van ongeveer 30 miljard euro op dat gigantische vermogen zou men zelfs kunnen denken aan een langdurige premie-holiday , omdat de uitgekeerde pensioenen met boter en suiker uit het rendement kunnen worden betaald. Zelfs een indexatie van 2 procent van de uitkering, dat is dus circa €220 miljoen per jaar, dat is ongeveer  een ½ promille van het vermogen, zou moeiteloos kunnen worden uitgekeerd.

De zin of onzin van de dekkingsgraad

Tegen deze achtergrond is de mening dat ABP of de meeste andere fondsen in acuut gevaar verkeren op grond van de lage dekkingsgraad absurd. De vraag is wel acuut of de dekkingsgraad zelf eigenlijk wel een goede graadmeter is om de gezondheid van een pensioenfonds te meten. En dit is nog onafhankelijk van welke rekenrente wordt gebruikt voor de berekening. Naar mijn mening en kennelijk ook die van Theo Kocken en de stuurgroep is het hoog tijd de relevantie van de dekkingsgraad en de rekenrente als leidraad voor de pensioenpolitiek ter discussie te stellen.

Hoe komen we dan eigenlijk aan deze notie dat de dekkingsgraad het richtinggevende criterium moet zijn? Het berekenen van een contante waarde van een toekomstig pensioen heeft zin in de situatie dat men een pensioenpolis koopt bij een verzekeraar met de bijkomende voorwaarde dat de polishouder te allen tijde tussentijds de verzekering kan beëindigen met teruggave van de contante waarde door de verzekeraar. In dat geval dient de verzekeraar die contante waarde op eerste afroep uit te keren. Die voorwaarde is echter juist niet van toepassing voor bedrijfstakpensioenfondsen. De deelnemer kan de contante waarde van zijn pensioenrechten niet tussentijds opeisen.

De zin van de pensioenreserve

Wat is in deze beschouwingswijze de betekenis van een pensioenreserve? Zo’n reserve is wel noodzakelijk als buffer om de kwade kansen te kunnen opvangen. Beurskoersen fluctueren immers. Maar moet die buffer voor ABP dan 460 miljard zijn? Een relevante vraag is wat de optimale omvang van de reserve zou moeten zijn. Een tweede reden om een reserve aan te houden is hiervoor reeds aangeduid. Hoe groter de reserve, hoe hoger ook het daaruit voortvloeiende rendement en dat kan deels worden ingezet om te betalen premies te verlagen en/of uitkeringen te betalen. De toename van de uitkeringen als gevolg van de vergrijzing lijkt ook niet tot dramatische gevolgen te leiden. Nog geen man over boord dus.

Een ondogmatisch toezicht wenselijk

Alle reden dus om op te houden met het gegoochel met de dekkingsgraad en de discussies over de te gebruiken rekenrente. Zonder enige schade voor het pensioenfonds noch voor werkgevers noch voor deelnemers, nu en in de toekomst, kan men weer overgaan op indexatie en inlossing van de gedane beloftes aan actieve en gepensioneerde deelnemers.

Met de meeste fondsen is niks aan de hand, sterker nog, ze verkeren in blakende welstand.

Betekent dit nu dat we niet meer nauwlettend toezicht hoeven te houden op de gang van zaken en de mogelijke toekomstige ontwikkelingen van het pensioenfonds? Dat betekent het natuurlijk niet. Een streng toezicht op de fondsen blijft noodzakelijk, maar de evaluatie van de gezondheid moet niet meer plaats vinden op basis van het ondeugdelijke instrument van de maand-op-maand te berekenen dekkingsgraad en een irrelevante rekenrente, maar op basis van de modelmatige inschatting van de ontwikkeling van solvabiliteit en liquiditeit over de komende jaren. Voorlopig zie ik slechts één conclusie: met de meeste fondsen is niks aan de hand, sterker nog, ze verkeren in blakende welstand.

Te citeren als

Bernard van Praag, “Een uitweg uit de pensioendiscussie?”, Me Judice, 2 maart 2020.