Koepel Gepensioneerden opent actie kas voor beter pensioenstelsel

Gisteren kwamen de lidorganisaties van de Koepel Gepensioneerden bijeen in een extra Algemene Vergadering. Die was nodig nu het onlangs gepresenteerde wetsvoorstel Toekomst Pensioenen door de Koepel en haar collega-seniorenorganisaties als ‘onacceptabel’ is gekwalificeerd.

Die kwalificatie werd door de ruim 130 aanwezige vertegenwoordigers van lidorganisaties van de Koepel Gepensioneerden unaniem onderschreven: het met het wetsvoorstel in het vooruitzicht gestelde koopkrachtige pensioen komt niet dichterbij, de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel blijft een black-box en de noodzakelijke zeggenschap van gepensioneerden over hun pensioen lijkt vooralsnog een lege huls.

Om de eisen van de Koepel Gepensioneerden kracht bij te zetten, besloot de Algemene Vergadering de actiekas te openen. Die maakt het mogelijk om, naast het intensiveren van de politieke lobby, stevig in te zetten op het informeren en mobiliseren van de achterban (de meer dan drie miljoen gepensioneerden in ons land) als ook op het verder voorbereiden van een eventuele juridische procedure.

Voorzitter John Kerstens is blij met de uitgesproken steun: ‘Die bevestigt nog eens dat het met de aanwezigheid van de vakbeweging bij het aanbieden van het wetsvoorstel gesuggereerde draagvlak in de samenleving er niet is. In ieder geval niet onder de grote groep gepensioneerden. En een nieuw pensioenstelsel zonder dat juist gepensioneerden daar in geloven, is niet iets wat de politiek zou moeten willen. Zeker niet als zij niet alleen het vertrouwen in het pensioen, maar ook in de politiek zèlf wil herstellen.’

Blij is Kerstens ook met het dringende verzoek van de Algemene Vergadering om in het organiseren van een zo’n breed mogelijk front tegen het wetsvoorstel in z’n huidige vorm actief de samenwerking te zoeken met alle andere seniorenorganisaties, ook bijvoorbeeld binnen vakbeweging en politiek.

DE NIEUWE WET TOEKOMST PENSIOENEN IS GEBASEERD OP FOUTIEVE REDENERINGEN

2022 04 11 DE NIEUWE WET TOEKOMST PENSIOENEN IS GEBASEERD OP FOUTIEVE REDENERINGEN

Pensioenfeiten robdebrouwer

In 2018 kwam het tweede Pensioenakkoord tot stand. Het eerste was vier jaar eerder gesneuveld omdat binnen de FNV onoverbrugbare weerstand tegen dit akkoord bestond, gesymboliseerd door de actiekreet “casinopensioen”. Het tweede Pensioenakkoord sneuvelde ook. Niet door tegenstand vanuit de sociale partners en ook niet door politieke weerstand. Het sneuvelde omdat de President van De Nederlandsche Bank in een brief aan Minister Wouter Koolmees liet weten dat de afspraken in het tweede Pensioenakkoord niet in lijn waren met zijn visie op de te hanteren rekenrente. In het Pensioenakkoord werden de zekerheden die in de Pensioenwet nog werden gehanteerd opgegeven. In ruil daarvoor zou dan een hogere rekenrente kunnen worden toegepast waardoor de problemen met het stelsel konden worden opgelost. Het belangrijkste probleem was immers het achterblijven van indexatie en door een hogere rekenrente zou de dekkingsgraad van pensioenfondsen kunnen stijgen waardoor indexatie weer in zicht zou komen.

De belangrijkste passage in de brief van Klaas Knot aan Wouter Koolmees was deze:

“Het waarderen van een pensioenuitkering kan op twee manieren: het verwachte rendement wordt wel of niet meegenomen in zowel de verwachte pensioenuitkering als ook de disconteringsvoet Bij een consistente toepassing (gebruik verwacht rendement in zowel de teller als noemer of gebruik RTS in zowel teller als noemer) leiden beide keuzes tot dezelfde waarde, en deze is gelijk aan de marktwaarde”.

Wat staat hier in gewone mensentaal? Wij waarderen een pensioenuitkering. Dat wil zeggen wij bepalen de waarde van een pensioenuitkering. Omdat pensioenuitkeringen in de toekomst liggen en wij willen waarderen in het heden hebben we daarvoor een discontovoet nodig. Met de discontovoet maken we de toekomstige waarde contant in het heden. Het is het antwoord op de vraag: hoeveel geld heb ik nu nodig om in de toekomst een uitkering te doen? Bij een discontovoet van bijvoorbeeld 7% is de waarde van een uitkering van € 1.000 over tien jaar nu € 500 waard. Want als je die € 500 belegt met een rendement van 7% heb je na tien jaar precies € 1.000.

In een wiskundige formule:

Waarbij V de werkelijke waarde van de verplichtingen is, dus de optelsom van de jaarlijkse verplichtingen, r de discontovoet en t het aantal jaren dat de betreffende verplichting is verwijderd van het heden.

Klaas Knot zegt, vertaald in gewone mensentaal, als je kiest voor een bepaalde discontovoet, moet je dat consistent doen. Dat wil zeggen zowel voor de teller als voor de noemer.

Over de keuze van de discontovoet merkt Klaas Knot op:  “Het waarderen van een pensioenuitkering kan op twee manieren: het verwachte rendement wordt wel of niet meegenomen in zowel de verwachte pensioenuitkering als ook de disconteringsvoet”. Ik denk dat hij bedoelt: je mag de nominale verplichtingen alleen maar waarderen tegen de RTS (de rentetermijnstructuur, ofwel de risicovrije rente). Als je het verwachte rendement gebruikt moet je de reële verplichtingen gebruiken, dat wil zeggen de nominale verplichtingen opgehoogd met de indexatie op basis van de verwachte inflatie. En de uitkomst is dan gelijk. Dus het maakt niet uit welke keuze je maakt, de uitkomst bij toepassing van het verwacht rendement is gelijk aan de uitkomst bij toepassing van de risicovrije rente. Nog anders gezegd: de nominale dekkingsgraad is altijd gelijk aan de reële dekkingsgraad. Dat is natuurlijk onzin! In het jaarverslag over 2020 rapporteert bijvoorbeeld het Pensioenfonds Hoogovens een actuele dekkingsgraad van 108,8 en een reële dekkingsgraad van 83,7.

De bewering van Klaas Knot klopt dus niet.

Een pensioenfonds geeft in ruil voor de afdracht van premies aanspraken af voor een nominale, niet aan de inflatie aangepaste, uitkering. De inflatiecompensatie, indexatie genoemd, moet verdiend worden uit het overrendement. Wordt er geen overrendement gemaakt dan is er ook geen ruimte voor indexatie. Maar de premie is wel berekend op basis van een verwacht rendement. Als dit verwachte rendement wordt gehaald, dan is de nominale uitkering, zonder indexatie, verzekerd. Overrendement is dan het rendement dat boven het in de premie toegepaste verwachte rendement uitgaat. Aangezien de premie niet wordt berekend op basis van de RTS of de risicovrije rente, is deze laatste dus ongeschikt als discontovoet, los van de vraag of je uitgaat van de nominale of de reële uitkering.

Wat je in de toekomst nodig hebt om aan je verplichtingen te voldoen, is stabiel en volkomen helder. Daartegenover staat de vraag of er voldoende in kas is om aan die verplichtingen te voldoen. De uitdrukking “voldoende in kas” heeft betrekking op het vermogen, de belegde middelen. De waarde daarvan schommelt dagelijks en kan zelfs aan hevige schommelingen onderhevig zijn. In de opvatting van auteurs die het beleid van De Nederlandsche Bank verdedigen schommelen de verplichtingen echter ook voortdurend, omdat zij de dagelijks veranderende risicovrije rente gebruiken als discontovoet. Ik citeer Prof. Bas Werker en anderen in hun reactie op de brief van meer dan veertig prominente wetenschappers en bestuurders aan de Tweede Kamer, waarin zij pleiten voor aanpassing van de discontovoet: “Het vermogen van de pensioenfondsen moet bij voorkeur sneller groeien dan de kosten van de aan iedereen beloofde pensioenen. Deze pensioenverplichtingen nemen namelijk niet alleen toe als de rente lager wordt, maar ook als we langer leven.” Opnieuw een volkomen onjuiste voorstelling van zaken, die ik al eerder aan de kaak stelde[1]. De pensioenverplichtingen nemen niet toe als de rente lager wordt. De pensioenverplichtingen zijn wat ze zijn. De balanswaarde van de pensioenverplichtingen verandert als de discontovoet verandert en als je een discontovoet kiest die dagelijks verandert en ook nog door de Europese Centrale Bank omlaag wordt gemanipuleerd, dan creëer je zelf een dagelijks schommelde balanswaarde van de pensioenverplichtingen. De waarde daarvan is een indicatie van de renteschommelingen niet van de verplichtingen zelf. Overigens: ook de bewering dat de verplichtingen toenemen als we langer leven moet als onzin terzijde worden geschoven. Weten deze auteurs dan niet dat periodiek de pensioenleeftijd wordt aangepast aan de levensverwachting?

Wat had Klaas Knot dan moeten schrijven aan Minister Koolmees toen het tweede Pensioenakkoord tot stand kwam in 2018? Ik zou het zo hebben opgeschreven:

Het waarderen van een pensioenuitkering kan maar op een manier: het verwachte rendement na aftrek van de inflatieverwachting, zoals gerapporteerd door de Commissie Parameters, is de enig juiste discontovoet. Dat wil zeggen dat de juiste disconteringsvoet voor zowel de nominale als de reële verplichtingen hetzelfde rendementspercentage is als wordt toegepast in de berekening van de premie.

Als de President van De Nederlandsche Bank zich zo had opgesteld dan was al jaren geleden een nieuwe Pensioenwet tot stand gekomen op basis van het tweede Pensioenakkoord van 2018. Dan was er ook geen noodzaak geweest over te stappen op een premieregeling en had de bestaande uitkeringsregeling kunnen blijven bestaan. De conclusie is dramatisch: de nieuwe Wet Toekomst Pensioenen is gebaseerd op foutieve redeneringen van de President van De Nederlandsche Bank en in diens kielzog enige hoogleraren. Velen hebben geprobeerd aan te tonen dat het anders moest. Daar is niet naar geluisterd. Opnieuw sorteren wij voor naar een toekomstig debat in de Tweede Kamer waarin bewindslieden excuus moeten gaan maken voor de verkeerde keuzes die zij hebben gemaakt. Dat moment zal er voor de Wet Toekomst Pensioenen in de toekomst zeker komen, maar in de tussentijd is een hele generatie gepensioneerden overleden zonder ooit te hebben gekregen waarop zij recht hebben: een waardevast pensioen als de overrendementen dat toelieten.

Rob de Brouwer 11 april 2022

[1] Zie mijn artikel op www.pensioenfeiten.nl WAT DE AUTEURS BAS WERKER, THEO KOCKEN EN ANDEREN VERKEERD ZIEN.

Daarom wil ik een lans breken voor indexatie met terugwerkende kracht

2022 30 29 Beer van Huet

Maar dat is het altijd met die verrekte pensioendiscussie.

De rendementen en rentes zijn afhankelijk van de conjunctuur, fluctueren en hebben een samenhang. Ik stam nog uit de tijd dat de rente 12,8% was en een dertigtal jaren boven de historische rente van 4% lag, waarmee de fondsen rekenden. De pensioenfondsen hebben een verre beleggingshorizon van 40 jaar of meer. We hebben kunnen constateren dat de beleggingen het na de financiële en economische crisis, weer goed deden. Door de inflatie zien we dat de FED nu overweegt om de rente te verhogen, zelfs in tranches van 0,5%. De ECB zal om dezelfde reden, niet achter kunnen blijven. Ik realiseer me dat daarmee de economisch ‘zwakke’ landen van de EU in de problemen komen maar dat is een politiek probleem. Economische principes en marktwerking veranderen niet en een ander pensioenstelsel in Nederland zal daar geen invloed op hebben. Zowel de lage rente als tegenvallende rendementen zijn volgens het ministerie de hoofdoorzaken die hebben geleid tot een herziening van ons pensioenstelsel. Ik vind het jammer dat in de aanloop naar de WTP niet even is stilgestaan bij een hernieuwde tussentijdse validering van deze twee factoren. De pensioenwet en -regelgeving ‘oude’ stijl, was blijkbaar zo gek nog niet. De inflatie van 2% waarvan de WTP uitgaat, is inmiddels alweer achterhaald en de economie zal zeker met nog meer tegenvallers rekening moeten houden. Stagnatie van fossiele brandstoffen en ook de investeringen in de energietransitie en het klimaatbeleid zijn niet zonder risico. Maar goed, de WTP gaat er komen, dat staat vast. Het ziet ernaar uit, althans wij hopen dat allemaal, dat de minister besluit om de koopkracht van ouderen te willen verbeteren. Al is het maar om meer draagvlak te creëren voor de WTP. Ik ben bang, dat als dat gebeurt, het een ‘cosmetische’ ingreep wordt. De achterstand vanwege het jarenlang niet indexeren zal niet verdwijnen en, indien dit uitsluitend gebeurt vanwege de toekomstige WTP, lijkt dit mij moeilijk te onderbouwen. De pensioenen moesten immers worden veranderd omdat zij geld tekort kwamen. De ‘markt’ is niet veranderd. In 2022 hebben zich geen situaties voorgedaan, die ten opzichte van vorige jaren de pensioenvooruitzichten hebben verbeterd. Als nu ineens blijkt, dat bepaalde randvoorwaarden voor pensioenen kunnen worden versoepeld, kun je je afvragen of dat voorheen ook niet mogelijk geweest zou zijn. En of er niet met de belangen van de pensioendeelnemers is gemanipuleerd. Ik zou dit, als pensioendeelnemer, zeker willen voorleggen aan een rechter. Daarom wil ik een lans breken voor indexatie met terugwerkende kracht. De minister kan toegeven dat, met de kennis van nu, bepaalde aannames in het verleden zijn achterhaald. En zonder gezichtsverlies bekijken in hoeverre er met terugwerkende kracht kan worden geïndexeerd.

Het is niet ondenkbeeldig, dat het FTK in het leven is geroepen (of gebleven) om a.h.w. een ‘dagwaarde’ van de pensioenen te kunnen bepalen, waarmee straks in de WTP de individuele vermogens van de pensioendeelnemers worden vastgesteld. Dan is met een extreem lage rente deze waarde natuurlijk zeer onvoordelig voor de pensioendeelnemers. Hun toekomstige vermogen groeit immers niet of nauwelijks. In feite wordt de waarde van hun ‘bezit’ over 40 jaar dan gewaardeerd op die van vandaag. Anderzijds blijkt er dan een flink bedrag aan huidig vermogen overtollig vanwege de hoge rendementen die, in het oude systeem deze lage rente in de toekomst moeten compenseren. Een tweede reden om te zorgen dat de rekenrente omhoog moet.

Omdat de deelnemer voortaan individueel gaat beleggen zonder de vermaledijde rekenrente, wordt de WTP, althans volgens het ministerie, gezien als een verbetering van de pensioenen. Dat is niet waar want we zien het FTK later weer terugkomen in de WTP als de deelnemers een gedeelte van hun premie in een risicofonds moeten stoppen. Ook blijven de pensioenfondsen straks gewoon doorgaan met collectief beleggen en de markt zal niet veranderen. Het huidige collectiviteit beginsel houdt in dat op oudere leeftijd nog met hoge rendementen wordt belegd en de risico’s daarvan worden verspreid over de jonge deelnemers. Omdat iedereen een percentage van zijn middelloon als pensioen ontvangt, maakt dat niet uit. In de WTP wordt voor iedereen een eigen ‘potje’ aan pensioenvermogen berekend. De ouderen die voorheen hebben meebetaald aan het collectiviteit beginsel krijgen dus een kleiner ‘potje’. Zij betaalden wel de lasten maar ontvangen niet de lusten. In de WTP worden cohorten ingevoerd met verschillend gespreide rendementen en risico’s. Deze cohorten en daarbij behorende risico’s worden op leeftijd gebaseerd. Hoe ouder, des te minder risico en rendement. De veronderstelling dat je kunt profiteren van grotere rendementen is daarom onjuist. Ook de indexatie gaat tot het verleden behoren. Wel ontvangen deelnemers die in een hoogconjunctuur met pensioen gaan een hoger bedrag aan uitkering dan diegenen, die tijdens een periode van economische malaise met pensioen gaan. Terwijl zij beiden dezelfde premie betalen. Ik vind de rechtvaardigheid daarvan ver te zoeken.

Tenslotte is er grote behoefte is aan transparantie. De eerste (concept) WTP en MvT werd op internet gepubliceerd. Specifiek gericht aan o.a. de pensioendeelnemers. Er is commentaar geleverd en de MvT is van 200 pagina’s volgens ingewijden naar 400 pagina’s veranderd. En is naar de RVS gestuurd voor commentaar. Iedere financiële instelling publiceert vrijwel dagelijks over de consequenties ervan. Behalve de deelnemers en premiebetalers, zij blijven in het ongewisse. Voor hen blijft de wet geheim tot die aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. En worden uiteindelijk geconfronteerd met een fait accompli. Ik vind dat dat verbetering behoeft.